Vervoeging van enuclear
Onbepaalde wijs (infinitief): enuclear
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo enucleo
- tú enucleas
- él/ella enuclea
- nosotros enucleamos
- vosotros enucleáis
- ellos/ellas enuclean
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ontpit
- jij ontpit
- hij/zij/het ontpit
- wij ontpitten
- jullie ontpitten
- zij ontpitten
Indefinido
- yo enucleé
- tú enucleaste
- él/ella enucleó
- nosotros enucleamos
- vosotros enucleasteis
- ellos/ellas enuclearon
Onvoltooid verleden tijd
- ik ontpitte
- jij ontpitte
- hij/zij/het ontpitte
- wij ontpitten
- jullie ontpitten
- zij ontpitten
Pretérito perfecto compuesto
- yo he enucleado
- tú has enucleado
- él/ella ha enucleado
- nosotros hemos enucleado
- vosotros habéis enucleado
- ellos/ellas han enucleado
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ontpit
- jij hebt ontpit
- hij/zij/het heeft ontpit
- wij hebben ontpit
- jullie hebben ontpit
- zij hebben ontpit
Pluscuamperfecto
- yo había enucleado
- tú habías enucleado
- él/ella había enucleado
- nosotros habíamos enucleado
- vosotros habíais enucleado
- ellos/ellas habían enucleado
Voltooid verleden tijd
- ik had ontpit
- jij had ontpit
- hij/zij/het had ontpit
- wij hadden ontpit
- jullie hadden ontpit
- zij hadden ontpit
Futuro I
- yo enuclearé
- tú enuclearás
- él/ella enucleará
- nosotros enuclearemos
- vosotros enuclearéis
- ellos/ellas enuclearán
Toekomende tijd I
- ik zal ontpitten
- jij zult ontpitten
- hij/zij/het zal ontpitten
- wij zullen ontpitten
- jullie zullen ontpitten
- zij zullen ontpitten
Futuro perfecto
- yo habré enucleado
- tú habrás enucleado
- él/ella habrá enucleado
- nosotros habremos enucleado
- vosotros habréis enucleado
- ellos/ellas habrán enucleado
Toekomende tijd II
- ik zal ontpit hebben
- jij zult ontpit hebben
- hij/zij/het zal ontpit hebben
- wij zullen ontpit hebben
- jullie zullen ontpit hebben
- zij zullen ontpit hebben
Condicional
- yo enuclearía
- tú enuclearías
- él/ella enuclearía
- nosotros enuclearíamos
- vosotros enuclearíais
- ellos/ellas enuclearían
Conditionalis I
- ik zou ontpitten
- jij zou ontpitten
- hij/zij/het zou ontpitten
- wij zouden ontpitten
- jullie zouden ontpitten
- zij zouden ontpitten
Condicional perfecto
- yo habría enucleado
- tú habrías enucleado
- él/ella habría enucleado
- nosotros habríamos enucleado
- vosotros habríais enucleado
- ellos/ellas habrían enucleado
Conditionalis II
- ik zou hebben ontpit
- jij zou hebben ontpit
- hij/zij/het zou hebben ontpit
- wij zouden hebben ontpit
- jullie zouden hebben ontpit
- zij zouden hebben ontpit
Imperativo presente
- tú enuclea
- vosotros enuclead
Imperatief
- jij ontpit
- jullie ontpit