Vervoeging van espolear
Onbepaalde wijs (infinitief): espolear
				
				Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo espoleo
 - tú espoleas
 - él/ella espolea
 - nosotros espoleamos
 - vosotros espoleáis
 - ellos/ellas espolean
 
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik prikkel
 - jij prikkelt
 - hij/zij/het prikkelt
 - wij prikkelen
 - jullie prikkelen
 - zij prikkelen
 
Indefinido
- yo espoleé
 - tú espoleaste
 - él/ella espoleó
 - nosotros espoleamos
 - vosotros espoleasteis
 - ellos/ellas espolearon
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik prikkelde
 - jij prikkelde
 - hij/zij/het prikkelde
 - wij prikkelden
 - jullie prikkelden
 - zij prikkelden
 
Pretérito perfecto compuesto
- yo he espoleado
 - tú has espoleado
 - él/ella ha espoleado
 - nosotros hemos espoleado
 - vosotros habéis espoleado
 - ellos/ellas han espoleado
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geprikkeld
 - jij hebt geprikkeld
 - hij/zij/het heeft geprikkeld
 - wij hebben geprikkeld
 - jullie hebben geprikkeld
 - zij hebben geprikkeld
 
Pluscuamperfecto
- yo había espoleado
 - tú habías espoleado
 - él/ella había espoleado
 - nosotros habíamos espoleado
 - vosotros habíais espoleado
 - ellos/ellas habían espoleado
 
Voltooid verleden tijd
- ik had geprikkeld
 - jij had geprikkeld
 - hij/zij/het had geprikkeld
 - wij hadden geprikkeld
 - jullie hadden geprikkeld
 - zij hadden geprikkeld
 
Futuro I
- yo espolearé
 - tú espolearás
 - él/ella espoleará
 - nosotros espolearemos
 - vosotros espolearéis
 - ellos/ellas espolearán
 
Toekomende tijd I
- ik zal prikkelen
 - jij zult prikkelen
 - hij/zij/het zal prikkelen
 - wij zullen prikkelen
 - jullie zullen prikkelen
 - zij zullen prikkelen
 
Futuro perfecto
- yo habré espoleado
 - tú habrás espoleado
 - él/ella habrá espoleado
 - nosotros habremos espoleado
 - vosotros habréis espoleado
 - ellos/ellas habrán espoleado
 
Toekomende tijd II
- ik zal geprikkeld hebben
 - jij zult geprikkeld hebben
 - hij/zij/het zal geprikkeld hebben
 - wij zullen geprikkeld hebben
 - jullie zullen geprikkeld hebben
 - zij zullen geprikkeld hebben
 
Condicional
- yo espolearía
 - tú espolearías
 - él/ella espolearía
 - nosotros espolearíamos
 - vosotros espolearíais
 - ellos/ellas espolearían
 
Conditionalis I
- ik zou prikkelen
 - jij zou prikkelen
 - hij/zij/het zou prikkelen
 - wij zouden prikkelen
 - jullie zouden prikkelen
 - zij zouden prikkelen
 
Condicional perfecto
- yo habría espoleado
 - tú habrías espoleado
 - él/ella habría espoleado
 - nosotros habríamos espoleado
 - vosotros habríais espoleado
 - ellos/ellas habrían espoleado
 
Conditionalis II
- ik zou hebben geprikkeld
 - jij zou hebben geprikkeld
 - hij/zij/het zou hebben geprikkeld
 - wij zouden hebben geprikkeld
 - jullie zouden hebben geprikkeld
 - zij zouden hebben geprikkeld
 
Imperativo presente
- tú espolea
 - vosotros espolead
 
Imperatief
- jij prikkel
 - jullie prikkelt