Vervoeging van favorecer
Onbepaalde wijs (infinitief): favorecer
Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo favorezco
- tú favoreces
- él/ella favorece
- nosotros favorecemos
- vosotros favorecéis
- ellos/ellas favorecen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik begunstig
- jij begunstigt
- hij/zij/het begunstigt
- wij begunstigen
- jullie begunstigen
- zij begunstigen
Indefinido
- yo favorecí
- tú favoreciste
- él/ella favoreció
- nosotros favorecimos
- vosotros favorecisteis
- ellos/ellas favorecieron
Onvoltooid verleden tijd
- ik begunstigde
- jij begunstigde
- hij/zij/het begunstigde
- wij begunstigden
- jullie begunstigden
- zij begunstigden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he favorecido
- tú has favorecido
- él/ella ha favorecido
- nosotros hemos favorecido
- vosotros habéis favorecido
- ellos/ellas han favorecido
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb begunstigd
- jij hebt begunstigd
- hij/zij/het heeft begunstigd
- wij hebben begunstigd
- jullie hebben begunstigd
- zij hebben begunstigd
Pluscuamperfecto
- yo había favorecido
- tú habías favorecido
- él/ella había favorecido
- nosotros habíamos favorecido
- vosotros habíais favorecido
- ellos/ellas habían favorecido
Voltooid verleden tijd
- ik had begunstigd
- jij had begunstigd
- hij/zij/het had begunstigd
- wij hadden begunstigd
- jullie hadden begunstigd
- zij hadden begunstigd
Futuro I
- yo favoreceré
- tú favorecerás
- él/ella favorecerá
- nosotros favoreceremos
- vosotros favoreceréis
- ellos/ellas favorecerán
Toekomende tijd I
- ik zal begunstigen
- jij zult begunstigen
- hij/zij/het zal begunstigen
- wij zullen begunstigen
- jullie zullen begunstigen
- zij zullen begunstigen
Futuro perfecto
- yo habré favorecido
- tú habrás favorecido
- él/ella habrá favorecido
- nosotros habremos favorecido
- vosotros habréis favorecido
- ellos/ellas habrán favorecido
Toekomende tijd II
- ik zal begunstigd hebben
- jij zult begunstigd hebben
- hij/zij/het zal begunstigd hebben
- wij zullen begunstigd hebben
- jullie zullen begunstigd hebben
- zij zullen begunstigd hebben
Condicional
- yo favorecería
- tú favorecerías
- él/ella favorecería
- nosotros favoreceríamos
- vosotros favoreceríais
- ellos/ellas favorecerían
Conditionalis I
- ik zou begunstigen
- jij zou begunstigen
- hij/zij/het zou begunstigen
- wij zouden begunstigen
- jullie zouden begunstigen
- zij zouden begunstigen
Condicional perfecto
- yo habría favorecido
- tú habrías favorecido
- él/ella habría favorecido
- nosotros habríamos favorecido
- vosotros habríais favorecido
- ellos/ellas habrían favorecido
Conditionalis II
- ik zou hebben begunstigd
- jij zou hebben begunstigd
- hij/zij/het zou hebben begunstigd
- wij zouden hebben begunstigd
- jullie zouden hebben begunstigd
- zij zouden hebben begunstigd
Imperativo presente
- tú favorece
- vosotros favoreced
Imperatief
- jij begunstig
- jullie begunstigt