Vervoeging van insertar
Onbepaalde wijs (infinitief): insertar
				
				Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo inserto
 - tú insertas
 - él/ella inserta
 - nosotros insertamos
 - vosotros insertáis
 - ellos/ellas insertan
 
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik griffel
 - jij griffelt
 - hij/zij/het griffelt
 - wij griffelen
 - jullie griffelen
 - zij griffelen
 
Indefinido
- yo inserté
 - tú insertaste
 - él/ella insertó
 - nosotros insertamos
 - vosotros insertasteis
 - ellos/ellas insertaron
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik griffelde
 - jij griffelde
 - hij/zij/het griffelde
 - wij griffelden
 - jullie griffelden
 - zij griffelden
 
Pretérito perfecto compuesto
- yo he insertado
 - tú has insertado
 - él/ella ha insertado
 - nosotros hemos insertado
 - vosotros habéis insertado
 - ellos/ellas han insertado
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gegriffeld
 - jij hebt gegriffeld
 - hij/zij/het heeft gegriffeld
 - wij hebben gegriffeld
 - jullie hebben gegriffeld
 - zij hebben gegriffeld
 
Pluscuamperfecto
- yo había insertado
 - tú habías insertado
 - él/ella había insertado
 - nosotros habíamos insertado
 - vosotros habíais insertado
 - ellos/ellas habían insertado
 
Voltooid verleden tijd
- ik had gegriffeld
 - jij had gegriffeld
 - hij/zij/het had gegriffeld
 - wij hadden gegriffeld
 - jullie hadden gegriffeld
 - zij hadden gegriffeld
 
Futuro I
- yo insertaré
 - tú insertarás
 - él/ella insertará
 - nosotros insertaremos
 - vosotros insertaréis
 - ellos/ellas insertarán
 
Toekomende tijd I
- ik zal griffelen
 - jij zult griffelen
 - hij/zij/het zal griffelen
 - wij zullen griffelen
 - jullie zullen griffelen
 - zij zullen griffelen
 
Futuro perfecto
- yo habré insertado
 - tú habrás insertado
 - él/ella habrá insertado
 - nosotros habremos insertado
 - vosotros habréis insertado
 - ellos/ellas habrán insertado
 
Toekomende tijd II
- ik zal gegriffeld hebben
 - jij zult gegriffeld hebben
 - hij/zij/het zal gegriffeld hebben
 - wij zullen gegriffeld hebben
 - jullie zullen gegriffeld hebben
 - zij zullen gegriffeld hebben
 
Condicional
- yo insertaría
 - tú insertarías
 - él/ella insertaría
 - nosotros insertaríamos
 - vosotros insertaríais
 - ellos/ellas insertarían
 
Conditionalis I
- ik zou griffelen
 - jij zou griffelen
 - hij/zij/het zou griffelen
 - wij zouden griffelen
 - jullie zouden griffelen
 - zij zouden griffelen
 
Condicional perfecto
- yo habría insertado
 - tú habrías insertado
 - él/ella habría insertado
 - nosotros habríamos insertado
 - vosotros habríais insertado
 - ellos/ellas habrían insertado
 
Conditionalis II
- ik zou hebben gegriffeld
 - jij zou hebben gegriffeld
 - hij/zij/het zou hebben gegriffeld
 - wij zouden hebben gegriffeld
 - jullie zouden hebben gegriffeld
 - zij zouden hebben gegriffeld
 
Imperativo presente
- tú inserta
 - vosotros insertad
 
Imperatief
- jij griffel
 - jullie griffelt