Vervoeging van ondular
Onbepaalde wijs (infinitief): ondular
				
				Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo ondulo
 - tú ondulas
 - él/ella ondula
 - nosotros ondulamos
 - vosotros onduláis
 - ellos/ellas ondulan
 
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik onduleer
 - jij onduleert
 - hij/zij/het onduleert
 - wij onduleren
 - jullie onduleren
 - zij onduleren
 
Indefinido
- yo ondulé
 - tú ondulaste
 - él/ella onduló
 - nosotros ondulamos
 - vosotros ondulasteis
 - ellos/ellas ondularon
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik onduleerde
 - jij onduleerde
 - hij/zij/het onduleerde
 - wij onduleerden
 - jullie onduleerden
 - zij onduleerden
 
Pretérito perfecto compuesto
- yo he ondulado
 - tú has ondulado
 - él/ella ha ondulado
 - nosotros hemos ondulado
 - vosotros habéis ondulado
 - ellos/ellas han ondulado
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geönduleerd
 - jij hebt geönduleerd
 - hij/zij/het heeft geönduleerd
 - wij hebben geönduleerd
 - jullie hebben geönduleerd
 - zij hebben geönduleerd
 
Pluscuamperfecto
- yo había ondulado
 - tú habías ondulado
 - él/ella había ondulado
 - nosotros habíamos ondulado
 - vosotros habíais ondulado
 - ellos/ellas habían ondulado
 
Voltooid verleden tijd
- ik had geönduleerd
 - jij had geönduleerd
 - hij/zij/het had geönduleerd
 - wij hadden geönduleerd
 - jullie hadden geönduleerd
 - zij hadden geönduleerd
 
Futuro I
- yo ondularé
 - tú ondularás
 - él/ella ondulará
 - nosotros ondularemos
 - vosotros ondularéis
 - ellos/ellas ondularán
 
Toekomende tijd I
- ik zal onduleren
 - jij zult onduleren
 - hij/zij/het zal onduleren
 - wij zullen onduleren
 - jullie zullen onduleren
 - zij zullen onduleren
 
Futuro perfecto
- yo habré ondulado
 - tú habrás ondulado
 - él/ella habrá ondulado
 - nosotros habremos ondulado
 - vosotros habréis ondulado
 - ellos/ellas habrán ondulado
 
Toekomende tijd II
- ik zal geönduleerd hebben
 - jij zult geönduleerd hebben
 - hij/zij/het zal geönduleerd hebben
 - wij zullen geönduleerd hebben
 - jullie zullen geönduleerd hebben
 - zij zullen geönduleerd hebben
 
Condicional
- yo ondularía
 - tú ondularías
 - él/ella ondularía
 - nosotros ondularíamos
 - vosotros ondularíais
 - ellos/ellas ondularían
 
Conditionalis I
- ik zou onduleren
 - jij zou onduleren
 - hij/zij/het zou onduleren
 - wij zouden onduleren
 - jullie zouden onduleren
 - zij zouden onduleren
 
Condicional perfecto
- yo habría ondulado
 - tú habrías ondulado
 - él/ella habría ondulado
 - nosotros habríamos ondulado
 - vosotros habríais ondulado
 - ellos/ellas habrían ondulado
 
Conditionalis II
- ik zou hebben geönduleerd
 - jij zou hebben geönduleerd
 - hij/zij/het zou hebben geönduleerd
 - wij zouden hebben geönduleerd
 - jullie zouden hebben geönduleerd
 - zij zouden hebben geönduleerd
 
Imperativo presente
- tú ondula
 - vosotros ondulad
 
Imperatief
- jij onduleer
 - jullie onduleert