Vervoeging van presidir
Onbepaalde wijs (infinitief): presidir
				
				Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo presido
 - tú presides
 - él/ella preside
 - nosotros presidimos
 - vosotros presidís
 - ellos/ellas presiden
 
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik presideer
 - jij presideert
 - hij/zij/het presideert
 - wij presideren
 - jullie presideren
 - zij presideren
 
Indefinido
- yo presidí
 - tú presidiste
 - él/ella presidió
 - nosotros presidimos
 - vosotros presidisteis
 - ellos/ellas presidieron
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik presideerde
 - jij presideerde
 - hij/zij/het presideerde
 - wij presideerden
 - jullie presideerden
 - zij presideerden
 
Pretérito perfecto compuesto
- yo he presidido
 - tú has presidido
 - él/ella ha presidido
 - nosotros hemos presidido
 - vosotros habéis presidido
 - ellos/ellas han presidido
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepresideerd
 - jij hebt gepresideerd
 - hij/zij/het heeft gepresideerd
 - wij hebben gepresideerd
 - jullie hebben gepresideerd
 - zij hebben gepresideerd
 
Pluscuamperfecto
- yo había presidido
 - tú habías presidido
 - él/ella había presidido
 - nosotros habíamos presidido
 - vosotros habíais presidido
 - ellos/ellas habían presidido
 
Voltooid verleden tijd
- ik had gepresideerd
 - jij had gepresideerd
 - hij/zij/het had gepresideerd
 - wij hadden gepresideerd
 - jullie hadden gepresideerd
 - zij hadden gepresideerd
 
Futuro I
- yo presidiré
 - tú presidirás
 - él/ella presidirá
 - nosotros presidiremos
 - vosotros presidiréis
 - ellos/ellas presidirán
 
Toekomende tijd I
- ik zal presideren
 - jij zult presideren
 - hij/zij/het zal presideren
 - wij zullen presideren
 - jullie zullen presideren
 - zij zullen presideren
 
Futuro perfecto
- yo habré presidido
 - tú habrás presidido
 - él/ella habrá presidido
 - nosotros habremos presidido
 - vosotros habréis presidido
 - ellos/ellas habrán presidido
 
Toekomende tijd II
- ik zal gepresideerd hebben
 - jij zult gepresideerd hebben
 - hij/zij/het zal gepresideerd hebben
 - wij zullen gepresideerd hebben
 - jullie zullen gepresideerd hebben
 - zij zullen gepresideerd hebben
 
Condicional
- yo presidiría
 - tú presidirías
 - él/ella presidiría
 - nosotros presidiríamos
 - vosotros presidiríais
 - ellos/ellas presidirían
 
Conditionalis I
- ik zou presideren
 - jij zou presideren
 - hij/zij/het zou presideren
 - wij zouden presideren
 - jullie zouden presideren
 - zij zouden presideren
 
Condicional perfecto
- yo habría presidido
 - tú habrías presidido
 - él/ella habría presidido
 - nosotros habríamos presidido
 - vosotros habríais presidido
 - ellos/ellas habrían presidido
 
Conditionalis II
- ik zou hebben gepresideerd
 - jij zou hebben gepresideerd
 - hij/zij/het zou hebben gepresideerd
 - wij zouden hebben gepresideerd
 - jullie zouden hebben gepresideerd
 - zij zouden hebben gepresideerd
 
Imperativo presente
- tú preside
 - vosotros presidid
 
Imperatief
- jij presideer
 - jullie presideert