Vervoeging van silabear
Onbepaalde wijs (infinitief): silabear
				
				Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo silabeo
 - tú silabeas
 - él/ella silabea
 - nosotros silabeamos
 - vosotros silabeáis
 - ellos/ellas silabean
 
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik spel
 - jij spelt
 - hij/zij/het spelt
 - wij spellen
 - jullie spellen
 - zij spellen
 
Indefinido
- yo silabeé
 - tú silabeaste
 - él/ella silabeó
 - nosotros silabeamos
 - vosotros silabeasteis
 - ellos/ellas silabearon
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik spelde
 - jij spelde
 - hij/zij/het spelde
 - wij spelden
 - jullie spelden
 - zij spelden
 
Pretérito perfecto compuesto
- yo he silabeado
 - tú has silabeado
 - él/ella ha silabeado
 - nosotros hemos silabeado
 - vosotros habéis silabeado
 - ellos/ellas han silabeado
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gespeld
 - jij hebt gespeld
 - hij/zij/het heeft gespeld
 - wij hebben gespeld
 - jullie hebben gespeld
 - zij hebben gespeld
 
Pluscuamperfecto
- yo había silabeado
 - tú habías silabeado
 - él/ella había silabeado
 - nosotros habíamos silabeado
 - vosotros habíais silabeado
 - ellos/ellas habían silabeado
 
Voltooid verleden tijd
- ik had gespeld
 - jij had gespeld
 - hij/zij/het had gespeld
 - wij hadden gespeld
 - jullie hadden gespeld
 - zij hadden gespeld
 
Futuro I
- yo silabearé
 - tú silabearás
 - él/ella silabeará
 - nosotros silabearemos
 - vosotros silabearéis
 - ellos/ellas silabearán
 
Toekomende tijd I
- ik zal spellen
 - jij zult spellen
 - hij/zij/het zal spellen
 - wij zullen spellen
 - jullie zullen spellen
 - zij zullen spellen
 
Futuro perfecto
- yo habré silabeado
 - tú habrás silabeado
 - él/ella habrá silabeado
 - nosotros habremos silabeado
 - vosotros habréis silabeado
 - ellos/ellas habrán silabeado
 
Toekomende tijd II
- ik zal gespeld hebben
 - jij zult gespeld hebben
 - hij/zij/het zal gespeld hebben
 - wij zullen gespeld hebben
 - jullie zullen gespeld hebben
 - zij zullen gespeld hebben
 
Condicional
- yo silabearía
 - tú silabearías
 - él/ella silabearía
 - nosotros silabearíamos
 - vosotros silabearíais
 - ellos/ellas silabearían
 
Conditionalis I
- ik zou spellen
 - jij zou spellen
 - hij/zij/het zou spellen
 - wij zouden spellen
 - jullie zouden spellen
 - zij zouden spellen
 
Condicional perfecto
- yo habría silabeado
 - tú habrías silabeado
 - él/ella habría silabeado
 - nosotros habríamos silabeado
 - vosotros habríais silabeado
 - ellos/ellas habrían silabeado
 
Conditionalis II
- ik zou hebben gespeld
 - jij zou hebben gespeld
 - hij/zij/het zou hebben gespeld
 - wij zouden hebben gespeld
 - jullie zouden hebben gespeld
 - zij zouden hebben gespeld
 
Imperativo presente
- tú silabea
 - vosotros silabead
 
Imperatief
- jij spel
 - jullie spelt