Vervoeging van hiberner
Onbepaalde wijs (infinitief): hiberner
Frans
Nederlands
Présent
- je hiberne
- tu hibernes
- il/elle hiberne
- nous hibernons
- vous hibernez
- ils/elles hibernent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik hiberneer
- jij hiberneert
- hij/zij/het hiberneert
- wij hiberneren
- jullie hiberneren
- zij hiberneren
Indicatif imparfait
- je hibernais
- tu hibernais
- il/elle hibernait
- nous hibernions
- vous hiberniez
- ils/elles hibernaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik hiberneerde
- jij hiberneerde
- hij/zij/het hiberneerde
- wij hiberneerden
- jullie hiberneerden
- zij hiberneerden
Indicatif passé composé
- j'ai hiberné
- tu as hiberné
- il/elle a hiberné
- nous avons hiberné
- vous avez hiberné
- ils/elles ont hiberné
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gehiberneerd
- jij hebt gehiberneerd
- hij/zij/het heeft gehiberneerd
- wij hebben gehiberneerd
- jullie hebben gehiberneerd
- zij hebben gehiberneerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais hiberné
- tu avais hiberné
- il/elle avait hiberné
- nous avions hiberné
- vous aviez hiberné
- ils/elles avaient hiberné
Voltooid verleden tijd
- ik had gehiberneerd
- jij had gehiberneerd
- hij/zij/het had gehiberneerd
- wij hadden gehiberneerd
- jullie hadden gehiberneerd
- zij hadden gehiberneerd
Indicatif futur
- je hibernerai
- tu hiberneras
- il/elle hibernera
- nous hibernerons
- vous hibernerez
- ils/elles hiberneront
Toekomende tijd I
- ik zal hiberneren
- jij zult hiberneren
- hij/zij/het zal hiberneren
- wij zullen hiberneren
- jullie zullen hiberneren
- zij zullen hiberneren
Indicatif futur antérieur
- j'aurai hiberné
- tu auras hiberné
- il/elle aura hiberné
- nous aurons hiberné
- vous aurez hiberné
- ils/elles auront hiberné
Toekomende tijd II
- ik zal gehiberneerd hebben
- jij zult gehiberneerd hebben
- hij/zij/het zal gehiberneerd hebben
- wij zullen gehiberneerd hebben
- jullie zullen gehiberneerd hebben
- zij zullen gehiberneerd hebben
Conditionnel présent
- je hibernerais
- tu hibernerais
- il/elle hibernerait
- nous hibernerions
- vous hiberneriez
- ils/elles hiberneraient
Conditionalis I
- ik zou hiberneren
- jij zou hiberneren
- hij/zij/het zou hiberneren
- wij zouden hiberneren
- jullie zouden hiberneren
- zij zouden hiberneren
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais hiberné
- tu aurais hiberné
- il/elle aurait hiberné
- nous aurions hiberné
- vous auriez hiberné
- ils/elles auraient hiberné
Conditionalis II
- ik zou hebben gehiberneerd
- jij zou hebben gehiberneerd
- hij/zij/het zou hebben gehiberneerd
- wij zouden hebben gehiberneerd
- jullie zouden hebben gehiberneerd
- zij zouden hebben gehiberneerd
Impératif
- tu hiberne
- vous hibernez
Imperatief
- jij hiberneer
- jullie hiberneert