Vervoeging van aandraaien

Onbepaalde wijs (infinitief): aandraaien

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik draai aan
    • jij draait aan
    • hij/zij/het draait aan
    • wij draaien aan
    • jullie draaien aan
    • zij draaien aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik draaide aan
    • jij draaide aan
    • hij/zij/het draaide aan
    • wij draaiden aan
    • jullie draaiden aan
    • zij draaiden aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aangedraaid
    • jij hebt aangedraaid
    • hij/zij/het heeft aangedraaid
    • wij hebben aangedraaid
    • jullie hebben aangedraaid
    • zij hebben aangedraaid
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aangedraaid
    • jij had aangedraaid
    • hij/zij/het had aangedraaid
    • wij hadden aangedraaid
    • jullie hadden aangedraaid
    • zij hadden aangedraaid
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aandraaien
    • jij zult aandraaien
    • hij/zij/het zal aandraaien
    • wij zullen aandraaien
    • jullie zullen aandraaien
    • zij zullen aandraaien
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aangedraaid hebben
    • jij zult aangedraaid hebben
    • hij/zij/het zal aangedraaid hebben
    • wij zullen aangedraaid hebben
    • jullie zullen aangedraaid hebben
    • zij zullen aangedraaid hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aandraaien
    • jij zou aandraaien
    • hij/zij/het zou aandraaien
    • wij zouden aandraaien
    • jullie zouden aandraaien
    • zij zouden aandraaien
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aangedraaid
    • jij zou hebben aangedraaid
    • hij/zij/het zou hebben aangedraaid
    • wij zouden hebben aangedraaid
    • jullie zouden hebben aangedraaid
    • zij zouden hebben aangedraaid
  • Imperatief

    • jij draai aan
    • jullie draait aan

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aandraaien