Vervoeging van aaneengrenzen

Onbepaalde wijs (infinitief): aaneengrenzen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het grenst aaneen
    • zij grenzen aaneen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • hij/zij/het grensde aaneen
    • zij grensden aaneen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het heeft aaneengegrensd
    • zij hebben aaneengegrensd
  • Voltooid verleden tijd

    • hij/zij/het had aaneengegrensd
    • zij hadden aaneengegrensd
  • Toekomende tijd I

    • hij/zij/het zal aaneengrenzen
    • zij zult aaneengrenzen
  • Toekomende tijd II

    • hij/zij/het zal aaneengegrensd hebben
    • zij zult aaneengegrensd hebben
  • Conditionalis I

    • hij/zij/het zal aaneengrenzen
    • zij zullen aaneengrenzen
  • Conditionalis II

    • hij/zij/het zal hebben aaneengegrensd
    • zij zullen hebben aaneengegrensd