Vervoeging van aankerven

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik kerf aan
    • jij kerft aan
    • hij/zij/het kerft aan
    • wij kerven aan
    • jullie kerven aan
    • zij kerven aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik kerfde aan
    • jij kerfde aan
    • hij/zij/het kerfde aan
    • wij kerfden aan
    • jullie kerfden aan
    • zij kerfden aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aangekerfd
    • jij hebt aangekerfd
    • hij/zij/het heeft aangekerfd
    • wij hebben aangekerfd
    • jullie hebben aangekerfd
    • zij hebben aangekerfd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aangekerfd
    • jij had aangekerfd
    • hij/zij/het had aangekerfd
    • wij hadden aangekerfd
    • jullie hadden aangekerfd
    • zij hadden aangekerfd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aankerven
    • jij zult aankerven
    • hij/zij/het zal aankerven
    • wij zullen aankerven
    • jullie zullen aankerven
    • zij zullen aankerven
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aangekerfd hebben
    • jij zult aangekerfd hebben
    • hij/zij/het zal aangekerfd hebben
    • wij zullen aangekerfd hebben
    • jullie zullen aangekerfd hebben
    • zij zullen aangekerfd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aankerven
    • jij zou aankerven
    • hij/zij/het zou aankerven
    • wij zouden aankerven
    • jullie zouden aankerven
    • zij zouden aankerven
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aangekerfd
    • jij zou hebben aangekerfd
    • hij/zij/het zou hebben aangekerfd
    • wij zouden hebben aangekerfd
    • jullie zouden hebben aangekerfd
    • zij zouden hebben aangekerfd
  • Imperatief

    • jij kerf aan
    • jullie kerft aan