Vervoeging van aanmoedigen

Onbepaalde wijs (infinitief): aanmoedigen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik moedig aan
    • jij moedigt aan
    • hij/zij/het moedigt aan
    • wij moedigen aan
    • jullie moedigen aan
    • zij moedigen aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik moedigde aan
    • jij moedigde aan
    • hij/zij/het moedigde aan
    • wij moedigden aan
    • jullie moedigden aan
    • zij moedigden aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aangemoedigd
    • jij hebt aangemoedigd
    • hij/zij/het heeft aangemoedigd
    • wij hebben aangemoedigd
    • jullie hebben aangemoedigd
    • zij hebben aangemoedigd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aangemoedigd
    • jij had aangemoedigd
    • hij/zij/het had aangemoedigd
    • wij hadden aangemoedigd
    • jullie hadden aangemoedigd
    • zij hadden aangemoedigd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aanmoedigen
    • jij zult aanmoedigen
    • hij/zij/het zal aanmoedigen
    • wij zullen aanmoedigen
    • jullie zullen aanmoedigen
    • zij zullen aanmoedigen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aangemoedigd hebben
    • jij zult aangemoedigd hebben
    • hij/zij/het zal aangemoedigd hebben
    • wij zullen aangemoedigd hebben
    • jullie zullen aangemoedigd hebben
    • zij zullen aangemoedigd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aanmoedigen
    • jij zou aanmoedigen
    • hij/zij/het zou aanmoedigen
    • wij zouden aanmoedigen
    • jullie zouden aanmoedigen
    • zij zouden aanmoedigen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aangemoedigd
    • jij zou hebben aangemoedigd
    • hij/zij/het zou hebben aangemoedigd
    • wij zouden hebben aangemoedigd
    • jullie zouden hebben aangemoedigd
    • zij zouden hebben aangemoedigd
  • Imperatief

    • jij moedig aan
    • jullie moedigt aan

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aanmoedigen