Vervoeging van aanrijgen
Onbepaalde wijs (infinitief): aanrijgen
				
				Er is helaas geen Italiaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik rijg aan
 - jij rijgt aan
 - hij/zij/het rijgt aan
 - wij rijgen aan
 - jullie rijgen aan
 - zij rijgen aan
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik reeg aan
 - jij reeg aan
 - hij/zij/het reeg aan
 - wij regen aan
 - jullie regen aan
 - zij regen aan
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangeregen
 - jij hebt aangeregen
 - hij/zij/het heeft aangeregen
 - wij hebben aangeregen
 - jullie hebben aangeregen
 - zij hebben aangeregen
 
Voltooid verleden tijd
- ik had aangeregen
 - jij had aangeregen
 - hij/zij/het had aangeregen
 - wij hadden aangeregen
 - jullie hadden aangeregen
 - zij hadden aangeregen
 
Toekomende tijd I
- ik zal aanrijgen
 - jij zult aanrijgen
 - hij/zij/het zal aanrijgen
 - wij zullen aanrijgen
 - jullie zullen aanrijgen
 - zij zullen aanrijgen
 
Toekomende tijd II
- ik zal aangeregen hebben
 - jij zult aangeregen hebben
 - hij/zij/het zal aangeregen hebben
 - wij zullen aangeregen hebben
 - jullie zullen aangeregen hebben
 - zij zullen aangeregen hebben
 
Conditionalis I
- ik zou aanrijgen
 - jij zou aanrijgen
 - hij/zij/het zou aanrijgen
 - wij zouden aanrijgen
 - jullie zouden aanrijgen
 - zij zouden aanrijgen
 
Conditionalis II
- ik zou hebben aangeregen
 - jij zou hebben aangeregen
 - hij/zij/het zou hebben aangeregen
 - wij zouden hebben aangeregen
 - jullie zouden hebben aangeregen
 - zij zouden hebben aangeregen
 
Imperatief
- jij rijg aan
 - jullie rijgt aan