Vervoeging van aanspinnen

Onbepaalde wijs (infinitief): aanspinnen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik spin aan
    • jij spint aan
    • hij/zij/het spint aan
    • wij spinnen aan
    • jullie spinnen aan
    • zij spinnen aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik spon aan
    • jij spon aan
    • hij/zij/het spon aan
    • wij sponnen aan
    • jullie sponnen aan
    • zij sponnen aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aangesponnen
    • jij hebt aangesponnen
    • hij/zij/het heeft aangesponnen
    • wij hebben aangesponnen
    • jullie hebben aangesponnen
    • zij hebben aangesponnen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aangesponnen
    • jij had aangesponnen
    • hij/zij/het had aangesponnen
    • wij hadden aangesponnen
    • jullie hadden aangesponnen
    • zij hadden aangesponnen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aanspinnen
    • jij zult aanspinnen
    • hij/zij/het zal aanspinnen
    • wij zullen aanspinnen
    • jullie zullen aanspinnen
    • zij zullen aanspinnen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aangesponnen hebben
    • jij zult aangesponnen hebben
    • hij/zij/het zal aangesponnen hebben
    • wij zullen aangesponnen hebben
    • jullie zullen aangesponnen hebben
    • zij zullen aangesponnen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aanspinnen
    • jij zou aanspinnen
    • hij/zij/het zou aanspinnen
    • wij zouden aanspinnen
    • jullie zouden aanspinnen
    • zij zouden aanspinnen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aangesponnen
    • jij zou hebben aangesponnen
    • hij/zij/het zou hebben aangesponnen
    • wij zouden hebben aangesponnen
    • jullie zouden hebben aangesponnen
    • zij zouden hebben aangesponnen
  • Imperatief

    • jij spin aan
    • jullie spint aan