Vervoeging van aanvatten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik vat aan
    • jij vat aan
    • hij/zij/het vat aan
    • wij vatten aan
    • jullie vatten aan
    • zij vatten aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik vatte aan
    • jij vatte aan
    • hij/zij/het vatte aan
    • wij vatten aan
    • jullie vatten aan
    • zij vatten aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aangevat
    • jij hebt aangevat
    • hij/zij/het heeft aangevat
    • wij hebben aangevat
    • jullie hebben aangevat
    • zij hebben aangevat
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aangevat
    • jij had aangevat
    • hij/zij/het had aangevat
    • wij hadden aangevat
    • jullie hadden aangevat
    • zij hadden aangevat
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aanvatten
    • jij zult aanvatten
    • hij/zij/het zal aanvatten
    • wij zullen aanvatten
    • jullie zullen aanvatten
    • zij zullen aanvatten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aangevat hebben
    • jij zult aangevat hebben
    • hij/zij/het zal aangevat hebben
    • wij zullen aangevat hebben
    • jullie zullen aangevat hebben
    • zij zullen aangevat hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aanvatten
    • jij zou aanvatten
    • hij/zij/het zou aanvatten
    • wij zouden aanvatten
    • jullie zouden aanvatten
    • zij zouden aanvatten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aangevat
    • jij zou hebben aangevat
    • hij/zij/het zou hebben aangevat
    • wij zouden hebben aangevat
    • jullie zouden hebben aangevat
    • zij zouden hebben aangevat
  • Imperatief

    • jij vat aan
    • jullie vat aan

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van aanvatten