Vervoeging van aanvoelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik voel aan
    • jij voelt aan
    • hij/zij/het voelt aan
    • wij voelen aan
    • jullie voelen aan
    • zij voelen aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik voelde aan
    • jij voelde aan
    • hij/zij/het voelde aan
    • wij voelden aan
    • jullie voelden aan
    • zij voelden aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aangevoeld
    • jij hebt aangevoeld
    • hij/zij/het heeft aangevoeld
    • wij hebben aangevoeld
    • jullie hebben aangevoeld
    • zij hebben aangevoeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aangevoeld
    • jij had aangevoeld
    • hij/zij/het had aangevoeld
    • wij hadden aangevoeld
    • jullie hadden aangevoeld
    • zij hadden aangevoeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aanvoelen
    • jij zult aanvoelen
    • hij/zij/het zal aanvoelen
    • wij zullen aanvoelen
    • jullie zullen aanvoelen
    • zij zullen aanvoelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aangevoeld hebben
    • jij zult aangevoeld hebben
    • hij/zij/het zal aangevoeld hebben
    • wij zullen aangevoeld hebben
    • jullie zullen aangevoeld hebben
    • zij zullen aangevoeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aanvoelen
    • jij zou aanvoelen
    • hij/zij/het zou aanvoelen
    • wij zouden aanvoelen
    • jullie zouden aanvoelen
    • zij zouden aanvoelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aangevoeld
    • jij zou hebben aangevoeld
    • hij/zij/het zou hebben aangevoeld
    • wij zouden hebben aangevoeld
    • jullie zouden hebben aangevoeld
    • zij zouden hebben aangevoeld
  • Imperatief

    • jij voel aan
    • jullie voelt aan