Vervoeging van adoreren
Onbepaalde wijs (infinitief): adoreren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik adoreer
- jij adoreert
- hij/zij/het adoreert
- wij adoreren
- jullie adoreren
- zij adoreren
Präsens Indikativ
- ich bete an
- du betest an
- er/sie/es betet an
- wir beten an
- ihr betet an
- sie beten an
Onvoltooid verleden tijd
- ik adoreerde
- jij adoreerde
- hij/zij/het adoreerde
- wij adoreerden
- jullie adoreerden
- zij adoreerden
Präteritum Indikativ
- ich betete an
- du betetest an
- er/sie/es betete an
- wir beteten an
- ihr betetet an
- sie beteten an
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geadoreerd
- jij hebt geadoreerd
- hij/zij/het heeft geadoreerd
- wij hebben geadoreerd
- jullie hebben geadoreerd
- zij hebben geadoreerd
Perfekt Indikativ
- ich habe angebetet
- du hast angebetet
- er/sie/es hat angebetet
- wir haben angebetet
- ihr habt angebetet
- sie haben angebetet
Voltooid verleden tijd
- ik had geadoreerd
- jij had geadoreerd
- hij/zij/het had geadoreerd
- wij hadden geadoreerd
- jullie hadden geadoreerd
- zij hadden geadoreerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte angebetet
- du hattest angebetet
- er/sie/es hatte angebetet
- wir hatten angebetet
- ihr hattet angebetet
- sie hatten angebetet
Toekomende tijd I
- ik zal adoreren
- jij zult adoreren
- hij/zij/het zal adoreren
- wij zullen adoreren
- jullie zullen adoreren
- zij zullen adoreren
Futur I Indikativ
- ich werde anbeten
- du wirst anbeten
- er/sie/es wird anbeten
- wir werden anbeten
- ihr werdet anbeten
- sie werden anbeten
Toekomende tijd II
- ik zal geadoreerd hebben
- jij zult geadoreerd hebben
- hij/zij/het zal geadoreerd hebben
- wij zullen geadoreerd hebben
- jullie zullen geadoreerd hebben
- zij zullen geadoreerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde angebetet haben
- du wirst angebetet haben
- er/sie/es wird angebetet haben
- wir werden angebetet haben
- ihr werdet angebetet haben
- sie werden angebetet haben
Conditionalis I
- ik zou adoreren
- jij zou adoreren
- hij/zij/het zou adoreren
- wij zouden adoreren
- jullie zouden adoreren
- zij zouden adoreren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde anbeten
- du würdest anbeten
- er/sie/es würde anbeten
- wir würden anbeten
- ihr würdet anbeten
- sie würden anbeten
Conditionalis II
- ik zou hebben geadoreerd
- jij zou hebben geadoreerd
- hij/zij/het zou hebben geadoreerd
- wij zouden hebben geadoreerd
- jullie zouden hebben geadoreerd
- zij zouden hebben geadoreerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde angebetet haben
- du würdest angebetet haben
- er/sie/es würde angebetet haben
- wir würden angebetet haben
- ihr würdet angebetet haben
- sie würden angebetet haben
Imperatief
- jij adoreer
- jullie adoreert
Imperativ
- du bete an
- ihr betet an