Vervoeging van affronteren

Onbepaalde wijs (infinitief): affronteren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik affronteer
    • jij affronteert
    • hij/zij/het affronteert
    • wij affronteren
    • jullie affronteren
    • zij affronteren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik affronteerde
    • jij affronteerde
    • hij/zij/het affronteerde
    • wij affronteerden
    • jullie affronteerden
    • zij affronteerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geaffronteerd
    • jij hebt geaffronteerd
    • hij/zij/het heeft geaffronteerd
    • wij hebben geaffronteerd
    • jullie hebben geaffronteerd
    • zij hebben geaffronteerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geaffronteerd
    • jij had geaffronteerd
    • hij/zij/het had geaffronteerd
    • wij hadden geaffronteerd
    • jullie hadden geaffronteerd
    • zij hadden geaffronteerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal affronteren
    • jij zult affronteren
    • hij/zij/het zal affronteren
    • wij zullen affronteren
    • jullie zullen affronteren
    • zij zullen affronteren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geaffronteerd hebben
    • jij zult geaffronteerd hebben
    • hij/zij/het zal geaffronteerd hebben
    • wij zullen geaffronteerd hebben
    • jullie zullen geaffronteerd hebben
    • zij zullen geaffronteerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou affronteren
    • jij zou affronteren
    • hij/zij/het zou affronteren
    • wij zouden affronteren
    • jullie zouden affronteren
    • zij zouden affronteren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geaffronteerd
    • jij zou hebben geaffronteerd
    • hij/zij/het zou hebben geaffronteerd
    • wij zouden hebben geaffronteerd
    • jullie zouden hebben geaffronteerd
    • zij zouden hebben geaffronteerd
  • Imperatief

    • jij affronteer
    • jullie affronteert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van affronteren