Vervoeging van afknijpen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik knijp af
    • jij knijpt af
    • hij/zij/het knijpt af
    • wij knijpen af
    • jullie knijpen af
    • zij knijpen af
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik kneep af
    • jij kneep af
    • hij/zij/het kneep af
    • wij knepen af
    • jullie knepen af
    • zij knepen af
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb afgeknepen
    • jij hebt afgeknepen
    • hij/zij/het heeft afgeknepen
    • wij hebben afgeknepen
    • jullie hebben afgeknepen
    • zij hebben afgeknepen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had afgeknepen
    • jij had afgeknepen
    • hij/zij/het had afgeknepen
    • wij hadden afgeknepen
    • jullie hadden afgeknepen
    • zij hadden afgeknepen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal afknijpen
    • jij zult afknijpen
    • hij/zij/het zal afknijpen
    • wij zullen afknijpen
    • jullie zullen afknijpen
    • zij zullen afknijpen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal afgeknepen hebben
    • jij zult afgeknepen hebben
    • hij/zij/het zal afgeknepen hebben
    • wij zullen afgeknepen hebben
    • jullie zullen afgeknepen hebben
    • zij zullen afgeknepen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou afknijpen
    • jij zou afknijpen
    • hij/zij/het zou afknijpen
    • wij zouden afknijpen
    • jullie zouden afknijpen
    • zij zouden afknijpen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben afgeknepen
    • jij zou hebben afgeknepen
    • hij/zij/het zou hebben afgeknepen
    • wij zouden hebben afgeknepen
    • jullie zouden hebben afgeknepen
    • zij zouden hebben afgeknepen
  • Imperatief

    • jij knijp af
    • jullie knijpt af

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van afknijpen