Vervoeging van afpeigeren

Onbepaalde wijs (infinitief): afpeigeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik peiger af
    • jij peigert af
    • hij/zij/het peigert af
    • wij peigeren af
    • jullie peigeren af
    • zij peigeren af
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik peigerde af
    • jij peigerde af
    • hij/zij/het peigerde af
    • wij peigerden af
    • jullie peigerden af
    • zij peigerden af
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb afgepeigerd
    • jij hebt afgepeigerd
    • hij/zij/het heeft afgepeigerd
    • wij hebben afgepeigerd
    • jullie hebben afgepeigerd
    • zij hebben afgepeigerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had afgepeigerd
    • jij had afgepeigerd
    • hij/zij/het had afgepeigerd
    • wij hadden afgepeigerd
    • jullie hadden afgepeigerd
    • zij hadden afgepeigerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal afpeigeren
    • jij zult afpeigeren
    • hij/zij/het zal afpeigeren
    • wij zullen afpeigeren
    • jullie zullen afpeigeren
    • zij zullen afpeigeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal afgepeigerd hebben
    • jij zult afgepeigerd hebben
    • hij/zij/het zal afgepeigerd hebben
    • wij zullen afgepeigerd hebben
    • jullie zullen afgepeigerd hebben
    • zij zullen afgepeigerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou afpeigeren
    • jij zou afpeigeren
    • hij/zij/het zou afpeigeren
    • wij zouden afpeigeren
    • jullie zouden afpeigeren
    • zij zouden afpeigeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben afgepeigerd
    • jij zou hebben afgepeigerd
    • hij/zij/het zou hebben afgepeigerd
    • wij zouden hebben afgepeigerd
    • jullie zouden hebben afgepeigerd
    • zij zouden hebben afgepeigerd
  • Imperatief

    • jij peiger af
    • jullie peigert af

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van afpeigeren