Vervoeging van afspioneren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik spioneer af
- jij spioneert af
- hij/zij/het spioneert af
- wij spioneren af
- jullie spioneren af
- zij spioneren af
Onvoltooid verleden tijd
- ik spioneerde af
- jij spioneerde af
- hij/zij/het spioneerde af
- wij spioneerden af
- jullie spioneerden af
- zij spioneerden af
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgespioneerd
- jij hebt afgespioneerd
- hij/zij/het heeft afgespioneerd
- wij hebben afgespioneerd
- jullie hebben afgespioneerd
- zij hebben afgespioneerd
Voltooid verleden tijd
- ik had afgespioneerd
- jij had afgespioneerd
- hij/zij/het had afgespioneerd
- wij hadden afgespioneerd
- jullie hadden afgespioneerd
- zij hadden afgespioneerd
Toekomende tijd I
- ik zal afspioneren
- jij zult afspioneren
- hij/zij/het zal afspioneren
- wij zullen afspioneren
- jullie zullen afspioneren
- zij zullen afspioneren
Toekomende tijd II
- ik zal afgespioneerd hebben
- jij zult afgespioneerd hebben
- hij/zij/het zal afgespioneerd hebben
- wij zullen afgespioneerd hebben
- jullie zullen afgespioneerd hebben
- zij zullen afgespioneerd hebben
Conditionalis I
- ik zou afspioneren
- jij zou afspioneren
- hij/zij/het zou afspioneren
- wij zouden afspioneren
- jullie zouden afspioneren
- zij zouden afspioneren
Conditionalis II
- ik zou hebben afgespioneerd
- jij zou hebben afgespioneerd
- hij/zij/het zou hebben afgespioneerd
- wij zouden hebben afgespioneerd
- jullie zouden hebben afgespioneerd
- zij zouden hebben afgespioneerd
Imperatief
- jij spioneer af
- jullie spioneert af