Vervoeging van afsponzen

• Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik spons af
  • jij sponst af
  • hij/zij/het sponst af
  • wij sponzen af
  • jullie sponzen af
  • zij sponzen af

• Onvoltooid verleden tijd

  • ik sponsde af
  • jij sponsde af
  • hij/zij/het sponsde af
  • wij sponsden af
  • jullie sponsden af
  • zij sponsden af

• Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgesponsd
  • jij hebt afgesponsd
  • hij/zij/het heeft afgesponsd
  • wij hebben afgesponsd
  • jullie hebben afgesponsd
  • zij hebben afgesponsd

• Voltooid verleden tijd

  • ik had afgesponsd
  • jij had afgesponsd
  • hij/zij/het had afgesponsd
  • wij hadden afgesponsd
  • jullie hadden afgesponsd
  • zij hadden afgesponsd

• Toekomende tijd I

  • ik zal afsponzen
  • jij zult afsponzen
  • hij/zij/het zal afsponzen
  • wij zullen afsponzen
  • jullie zullen afsponzen
  • zij zullen afsponzen

• Toekomende tijd II

  • ik zal afgesponsd hebben
  • jij zult afgesponsd hebben
  • hij/zij/het zal afgesponsd hebben
  • wij zullen afgesponsd hebben
  • jullie zullen afgesponsd hebben
  • zij zullen afgesponsd hebben

• Conditionalis I

  • ik zou afsponzen
  • jij zou afsponzen
  • hij/zij/het zou afsponzen
  • wij zouden afsponzen
  • jullie zouden afsponzen
  • zij zouden afsponzen

• Conditionalis II

  • ik zou hebben afgesponsd
  • jij zou hebben afgesponsd
  • hij/zij/het zou hebben afgesponsd
  • wij zouden hebben afgesponsd
  • jullie zouden hebben afgesponsd
  • zij zouden hebben afgesponsd

• Imperatief

  • jij spons af
  • jullie sponst af