Vervoeging van afstoten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik stoot af
    • jij stoot af
    • hij/zij/het stoot af
    • wij stoten af
    • jullie stoten af
    • zij stoten af
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik stiet af
    • jij stiet af
    • hij/zij/het stiet af
    • wij stieten af
    • jullie stieten af
    • zij stieten af
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb afgestoten
    • jij hebt afgestoten
    • hij/zij/het heeft afgestoten
    • wij hebben afgestoten
    • jullie hebben afgestoten
    • zij hebben afgestoten
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had afgestoten
    • jij had afgestoten
    • hij/zij/het had afgestoten
    • wij hadden afgestoten
    • jullie hadden afgestoten
    • zij hadden afgestoten
  • Toekomende tijd I

    • ik zal afstoten
    • jij zult afstoten
    • hij/zij/het zal afstoten
    • wij zullen afstoten
    • jullie zullen afstoten
    • zij zullen afstoten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal afgestoten hebben
    • jij zult afgestoten hebben
    • hij/zij/het zal afgestoten hebben
    • wij zullen afgestoten hebben
    • jullie zullen afgestoten hebben
    • zij zullen afgestoten hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou afstoten
    • jij zou afstoten
    • hij/zij/het zou afstoten
    • wij zouden afstoten
    • jullie zouden afstoten
    • zij zouden afstoten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben afgestoten
    • jij zou hebben afgestoten
    • hij/zij/het zou hebben afgestoten
    • wij zouden hebben afgestoten
    • jullie zouden hebben afgestoten
    • zij zouden hebben afgestoten
  • Imperatief

    • jij stoot af
    • jullie stoot af

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van afstoten