Vervoeging van afzadelen
Onbepaalde wijs (infinitief): afzadelen
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zadel af
- jij zadelt af
- hij/zij/het zadelt af
- wij zadelen af
- jullie zadelen af
- zij zadelen af
Onvoltooid verleden tijd
- ik zadelde af
- jij zadelde af
- hij/zij/het zadelde af
- wij zadelden af
- jullie zadelden af
- zij zadelden af
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgezadeld
- jij hebt afgezadeld
- hij/zij/het heeft afgezadeld
- wij hebben afgezadeld
- jullie hebben afgezadeld
- zij hebben afgezadeld
Voltooid verleden tijd
- ik had afgezadeld
- jij had afgezadeld
- hij/zij/het had afgezadeld
- wij hadden afgezadeld
- jullie hadden afgezadeld
- zij hadden afgezadeld
Toekomende tijd I
- ik zal afzadelen
- jij zult afzadelen
- hij/zij/het zal afzadelen
- wij zullen afzadelen
- jullie zullen afzadelen
- zij zullen afzadelen
Toekomende tijd II
- ik zal afgezadeld hebben
- jij zult afgezadeld hebben
- hij/zij/het zal afgezadeld hebben
- wij zullen afgezadeld hebben
- jullie zullen afgezadeld hebben
- zij zullen afgezadeld hebben
Conditionalis I
- ik zou afzadelen
- jij zou afzadelen
- hij/zij/het zou afzadelen
- wij zouden afzadelen
- jullie zouden afzadelen
- zij zouden afzadelen
Conditionalis II
- ik zou hebben afgezadeld
- jij zou hebben afgezadeld
- hij/zij/het zou hebben afgezadeld
- wij zouden hebben afgezadeld
- jullie zouden hebben afgezadeld
- zij zouden hebben afgezadeld
Imperatief
- jij zadel af
- jullie zadelt af