Vervoeging van ageren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik ageer
    • jij ageert
    • hij/zij/het ageert
    • wij ageren
    • jullie ageren
    • zij ageren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik ageerde
    • jij ageerde
    • hij/zij/het ageerde
    • wij ageerden
    • jullie ageerden
    • zij ageerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geageerd
    • jij hebt geageerd
    • hij/zij/het heeft geageerd
    • wij hebben geageerd
    • jullie hebben geageerd
    • zij hebben geageerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geageerd
    • jij had geageerd
    • hij/zij/het had geageerd
    • wij hadden geageerd
    • jullie hadden geageerd
    • zij hadden geageerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal ageren
    • jij zult ageren
    • hij/zij/het zal ageren
    • wij zullen ageren
    • jullie zullen ageren
    • zij zullen ageren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geageerd hebben
    • jij zult geageerd hebben
    • hij/zij/het zal geageerd hebben
    • wij zullen geageerd hebben
    • jullie zullen geageerd hebben
    • zij zullen geageerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou ageren
    • jij zou ageren
    • hij/zij/het zou ageren
    • wij zouden ageren
    • jullie zouden ageren
    • zij zouden ageren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geageerd
    • jij zou hebben geageerd
    • hij/zij/het zou hebben geageerd
    • wij zouden hebben geageerd
    • jullie zouden hebben geageerd
    • zij zouden hebben geageerd
  • Imperatief

    • jij ageer
    • jullie ageert

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van ageren