Vervoeging van appliqueren

Onbepaalde wijs (infinitief): appliqueren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik appliqueer
    • jij appliqueert
    • hij/zij/het appliqueert
    • wij appliqueren
    • jullie appliqueren
    • zij appliqueren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik appliqueerde
    • jij appliqueerde
    • hij/zij/het appliqueerde
    • wij appliqueerden
    • jullie appliqueerden
    • zij appliqueerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geappliqueerd
    • jij hebt geappliqueerd
    • hij/zij/het heeft geappliqueerd
    • wij hebben geappliqueerd
    • jullie hebben geappliqueerd
    • zij hebben geappliqueerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geappliqueerd
    • jij had geappliqueerd
    • hij/zij/het had geappliqueerd
    • wij hadden geappliqueerd
    • jullie hadden geappliqueerd
    • zij hadden geappliqueerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal appliqueren
    • jij zult appliqueren
    • hij/zij/het zal appliqueren
    • wij zullen appliqueren
    • jullie zullen appliqueren
    • zij zullen appliqueren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geappliqueerd hebben
    • jij zult geappliqueerd hebben
    • hij/zij/het zal geappliqueerd hebben
    • wij zullen geappliqueerd hebben
    • jullie zullen geappliqueerd hebben
    • zij zullen geappliqueerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou appliqueren
    • jij zou appliqueren
    • hij/zij/het zou appliqueren
    • wij zouden appliqueren
    • jullie zouden appliqueren
    • zij zouden appliqueren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geappliqueerd
    • jij zou hebben geappliqueerd
    • hij/zij/het zou hebben geappliqueerd
    • wij zouden hebben geappliqueerd
    • jullie zouden hebben geappliqueerd
    • zij zouden hebben geappliqueerd
  • Imperatief

    • jij appliqueer
    • jullie appliqueert