Vervoeging van archiveren

Onbepaalde wijs (infinitief): archiveren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik archiveer
    • jij archiveert
    • hij/zij/het archiveert
    • wij archiveren
    • jullie archiveren
    • zij archiveren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik archiveerde
    • jij archiveerde
    • hij/zij/het archiveerde
    • wij archiveerden
    • jullie archiveerden
    • zij archiveerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gearchiveerd
    • jij hebt gearchiveerd
    • hij/zij/het heeft gearchiveerd
    • wij hebben gearchiveerd
    • jullie hebben gearchiveerd
    • zij hebben gearchiveerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gearchiveerd
    • jij had gearchiveerd
    • hij/zij/het had gearchiveerd
    • wij hadden gearchiveerd
    • jullie hadden gearchiveerd
    • zij hadden gearchiveerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal archiveren
    • jij zult archiveren
    • hij/zij/het zal archiveren
    • wij zullen archiveren
    • jullie zullen archiveren
    • zij zullen archiveren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gearchiveerd hebben
    • jij zult gearchiveerd hebben
    • hij/zij/het zal gearchiveerd hebben
    • wij zullen gearchiveerd hebben
    • jullie zullen gearchiveerd hebben
    • zij zullen gearchiveerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou archiveren
    • jij zou archiveren
    • hij/zij/het zou archiveren
    • wij zouden archiveren
    • jullie zouden archiveren
    • zij zouden archiveren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gearchiveerd
    • jij zou hebben gearchiveerd
    • hij/zij/het zou hebben gearchiveerd
    • wij zouden hebben gearchiveerd
    • jullie zouden hebben gearchiveerd
    • zij zouden hebben gearchiveerd
  • Imperatief

    • jij archiveer
    • jullie archiveert