Vervoeging van attenderen

Onbepaalde wijs (infinitief): attenderen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik attendeer
    • jij attendeert
    • hij/zij/het attendeert
    • wij attenderen
    • jullie attenderen
    • zij attenderen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik attendeerde
    • jij attendeerde
    • hij/zij/het attendeerde
    • wij attendeerden
    • jullie attendeerden
    • zij attendeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geattendeerd
    • jij hebt geattendeerd
    • hij/zij/het heeft geattendeerd
    • wij hebben geattendeerd
    • jullie hebben geattendeerd
    • zij hebben geattendeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geattendeerd
    • jij had geattendeerd
    • hij/zij/het had geattendeerd
    • wij hadden geattendeerd
    • jullie hadden geattendeerd
    • zij hadden geattendeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal attenderen
    • jij zult attenderen
    • hij/zij/het zal attenderen
    • wij zullen attenderen
    • jullie zullen attenderen
    • zij zullen attenderen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geattendeerd hebben
    • jij zult geattendeerd hebben
    • hij/zij/het zal geattendeerd hebben
    • wij zullen geattendeerd hebben
    • jullie zullen geattendeerd hebben
    • zij zullen geattendeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou attenderen
    • jij zou attenderen
    • hij/zij/het zou attenderen
    • wij zouden attenderen
    • jullie zouden attenderen
    • zij zouden attenderen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geattendeerd
    • jij zou hebben geattendeerd
    • hij/zij/het zou hebben geattendeerd
    • wij zouden hebben geattendeerd
    • jullie zouden hebben geattendeerd
    • zij zouden hebben geattendeerd
  • Imperatief

    • jij attendeer
    • jullie attendeert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van attenderen