Vervoeging van bagatelliseren

Onbepaalde wijs (infinitief): bagatelliseren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bagatelliseer
    • jij bagatelliseert
    • hij/zij/het bagatelliseert
    • wij bagatelliseren
    • jullie bagatelliseren
    • zij bagatelliseren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bagatelliseerde
    • jij bagatelliseerde
    • hij/zij/het bagatelliseerde
    • wij bagatelliseerden
    • jullie bagatelliseerden
    • zij bagatelliseerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gebagatelliseerd
    • jij hebt gebagatelliseerd
    • hij/zij/het heeft gebagatelliseerd
    • wij hebben gebagatelliseerd
    • jullie hebben gebagatelliseerd
    • zij hebben gebagatelliseerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gebagatelliseerd
    • jij had gebagatelliseerd
    • hij/zij/het had gebagatelliseerd
    • wij hadden gebagatelliseerd
    • jullie hadden gebagatelliseerd
    • zij hadden gebagatelliseerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bagatelliseren
    • jij zult bagatelliseren
    • hij/zij/het zal bagatelliseren
    • wij zullen bagatelliseren
    • jullie zullen bagatelliseren
    • zij zullen bagatelliseren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gebagatelliseerd hebben
    • jij zult gebagatelliseerd hebben
    • hij/zij/het zal gebagatelliseerd hebben
    • wij zullen gebagatelliseerd hebben
    • jullie zullen gebagatelliseerd hebben
    • zij zullen gebagatelliseerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bagatelliseren
    • jij zou bagatelliseren
    • hij/zij/het zou bagatelliseren
    • wij zouden bagatelliseren
    • jullie zouden bagatelliseren
    • zij zouden bagatelliseren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gebagatelliseerd
    • jij zou hebben gebagatelliseerd
    • hij/zij/het zou hebben gebagatelliseerd
    • wij zouden hebben gebagatelliseerd
    • jullie zouden hebben gebagatelliseerd
    • zij zouden hebben gebagatelliseerd
  • Imperatief

    • jij bagatelliseer
    • jullie bagatelliseert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bagatelliseren