Vervoeging van balsemen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik balsem
    • jij balsemt
    • hij/zij/het balsemt
    • wij balsemen
    • jullie balsemen
    • zij balsemen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik balsemde
    • jij balsemde
    • hij/zij/het balsemde
    • wij balsemden
    • jullie balsemden
    • zij balsemden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gebalsemd
    • jij hebt gebalsemd
    • hij/zij/het heeft gebalsemd
    • wij hebben gebalsemd
    • jullie hebben gebalsemd
    • zij hebben gebalsemd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gebalsemd
    • jij had gebalsemd
    • hij/zij/het had gebalsemd
    • wij hadden gebalsemd
    • jullie hadden gebalsemd
    • zij hadden gebalsemd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal balsemen
    • jij zult balsemen
    • hij/zij/het zal balsemen
    • wij zullen balsemen
    • jullie zullen balsemen
    • zij zullen balsemen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gebalsemd hebben
    • jij zult gebalsemd hebben
    • hij/zij/het zal gebalsemd hebben
    • wij zullen gebalsemd hebben
    • jullie zullen gebalsemd hebben
    • zij zullen gebalsemd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou balsemen
    • jij zou balsemen
    • hij/zij/het zou balsemen
    • wij zouden balsemen
    • jullie zouden balsemen
    • zij zouden balsemen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gebalsemd
    • jij zou hebben gebalsemd
    • hij/zij/het zou hebben gebalsemd
    • wij zouden hebben gebalsemd
    • jullie zouden hebben gebalsemd
    • zij zouden hebben gebalsemd
  • Imperatief

    • jij balsem
    • jullie balsemt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van balsemen