Vervoeging van bazen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik baas
    • jij baast
    • hij/zij/het baast
    • wij bazen
    • jullie bazen
    • zij bazen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik baasde
    • jij baasde
    • hij/zij/het baasde
    • wij baasden
    • jullie baasden
    • zij baasden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gebaasd
    • jij hebt gebaasd
    • hij/zij/het heeft gebaasd
    • wij hebben gebaasd
    • jullie hebben gebaasd
    • zij hebben gebaasd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gebaasd
    • jij had gebaasd
    • hij/zij/het had gebaasd
    • wij hadden gebaasd
    • jullie hadden gebaasd
    • zij hadden gebaasd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bazen
    • jij zult bazen
    • hij/zij/het zal bazen
    • wij zullen bazen
    • jullie zullen bazen
    • zij zullen bazen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gebaasd hebben
    • jij zult gebaasd hebben
    • hij/zij/het zal gebaasd hebben
    • wij zullen gebaasd hebben
    • jullie zullen gebaasd hebben
    • zij zullen gebaasd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bazen
    • jij zou bazen
    • hij/zij/het zou bazen
    • wij zouden bazen
    • jullie zouden bazen
    • zij zouden bazen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gebaasd
    • jij zou hebben gebaasd
    • hij/zij/het zou hebben gebaasd
    • wij zouden hebben gebaasd
    • jullie zouden hebben gebaasd
    • zij zouden hebben gebaasd
  • Imperatief

    • jij baas
    • jullie baast