Vervoeging van bebakenen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bebaken
    • jij bebakent
    • hij/zij/het bebakent
    • wij bebakenen
    • jullie bebakenen
    • zij bebakenen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bebakende
    • jij bebakende
    • hij/zij/het bebakende
    • wij bebakenden
    • jullie bebakenden
    • zij bebakenden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb bebakend
    • jij hebt bebakend
    • hij/zij/het heeft bebakend
    • wij hebben bebakend
    • jullie hebben bebakend
    • zij hebben bebakend
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had bebakend
    • jij had bebakend
    • hij/zij/het had bebakend
    • wij hadden bebakend
    • jullie hadden bebakend
    • zij hadden bebakend
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bebakenen
    • jij zult bebakenen
    • hij/zij/het zal bebakenen
    • wij zullen bebakenen
    • jullie zullen bebakenen
    • zij zullen bebakenen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal bebakend hebben
    • jij zult bebakend hebben
    • hij/zij/het zal bebakend hebben
    • wij zullen bebakend hebben
    • jullie zullen bebakend hebben
    • zij zullen bebakend hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bebakenen
    • jij zou bebakenen
    • hij/zij/het zou bebakenen
    • wij zouden bebakenen
    • jullie zouden bebakenen
    • zij zouden bebakenen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben bebakend
    • jij zou hebben bebakend
    • hij/zij/het zou hebben bebakend
    • wij zouden hebben bebakend
    • jullie zouden hebben bebakend
    • zij zouden hebben bebakend
  • Imperatief

    • jij bebaken
    • jullie bebakent

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bebakenen