Vervoeging van bebroeden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het bebroedt
    • zij bebroeden
  • Onvoltooid verleden tijd

    • hij/zij/het bebroedde
    • zij bebroedden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het heeft bebroed
    • zij hebben bebroed
  • Voltooid verleden tijd

    • hij/zij/het had bebroed
    • zij hadden bebroed
  • Toekomende tijd I

    • hij/zij/het zal bebroeden
    • zij zult bebroeden
  • Toekomende tijd II

    • hij/zij/het zal bebroed hebben
    • zij zult bebroed hebben
  • Conditionalis I

    • hij/zij/het zal bebroeden
    • zij zullen bebroeden
  • Conditionalis II

    • hij/zij/het zal hebben bebroed
    • zij zullen hebben bebroed