Vervoeging van begunstigen

Onbepaalde wijs (infinitief): begunstigen

vertaal alle vervoegingen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik begunstig
    • jij begunstigt
    • hij/zij/het begunstigt
    • wij begunstigen
    • jullie begunstigen
    • zij begunstigen

  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik begunstigde
    • jij begunstigde
    • hij/zij/het begunstigde
    • wij begunstigden
    • jullie begunstigden
    • zij begunstigden

  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb begunstigd
    • jij hebt begunstigd
    • hij/zij/het heeft begunstigd
    • wij hebben begunstigd
    • jullie hebben begunstigd
    • zij hebben begunstigd

  • Voltooid verleden tijd

    • ik had begunstigd
    • jij had begunstigd
    • hij/zij/het had begunstigd
    • wij hadden begunstigd
    • jullie hadden begunstigd
    • zij hadden begunstigd

  • Toekomende tijd I

    • ik zal begunstigen
    • jij zult begunstigen
    • hij/zij/het zal begunstigen
    • wij zullen begunstigen
    • jullie zullen begunstigen
    • zij zullen begunstigen

  • Toekomende tijd II

    • ik zal begunstigd hebben
    • jij zult begunstigd hebben
    • hij/zij/het zal begunstigd hebben
    • wij zullen begunstigd hebben
    • jullie zullen begunstigd hebben
    • zij zullen begunstigd hebben

  • Conditionalis I

    • ik zou begunstigen
    • jij zou begunstigen
    • hij/zij/het zou begunstigen
    • wij zouden begunstigen
    • jullie zouden begunstigen
    • zij zouden begunstigen

  • Conditionalis II

    • ik zou hebben begunstigd
    • jij zou hebben begunstigd
    • hij/zij/het zou hebben begunstigd
    • wij zouden hebben begunstigd
    • jullie zouden hebben begunstigd
    • zij zouden hebben begunstigd

  • Imperatief

    • jij begunstig
    • jullie begunstigt