Vervoeging van behangen
- Onvoltooid tegenwoordige tijd- ik behang
- jij behangt
- hij/zij/het behangt
- wij behangen
- jullie behangen
- zij behangen
 
- Onvoltooid verleden tijd- ik behing
- jij behing
- hij/zij/het behing
- wij behingen
- jullie behingen
- zij behingen
 
- Voltooid tegenwoordige tijd- ik heb behangen
- jij hebt behangen
- hij/zij/het heeft behangen
- wij hebben behangen
- jullie hebben behangen
- zij hebben behangen
 
- Voltooid verleden tijd- ik had behangen
- jij had behangen
- hij/zij/het had behangen
- wij hadden behangen
- jullie hadden behangen
- zij hadden behangen
 
- Toekomende tijd I- ik zal behangen
- jij zult behangen
- hij/zij/het zal behangen
- wij zullen behangen
- jullie zullen behangen
- zij zullen behangen
 
- Toekomende tijd II- ik zal behangen hebben
- jij zult behangen hebben
- hij/zij/het zal behangen hebben
- wij zullen behangen hebben
- jullie zullen behangen hebben
- zij zullen behangen hebben
 
- Conditionalis I- ik zou behangen
- jij zou behangen
- hij/zij/het zou behangen
- wij zouden behangen
- jullie zouden behangen
- zij zouden behangen
 
- Conditionalis II- ik zou hebben behangen
- jij zou hebben behangen
- hij/zij/het zou hebben behangen
- wij zouden hebben behangen
- jullie zouden hebben behangen
- zij zouden hebben behangen
 
- Imperatief- jij behang
- jullie behangt