Vervoeging van bekogelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bekogel
    • jij bekogelt
    • hij/zij/het bekogelt
    • wij bekogelen
    • jullie bekogelen
    • zij bekogelen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bekogelde
    • jij bekogelde
    • hij/zij/het bekogelde
    • wij bekogelden
    • jullie bekogelden
    • zij bekogelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb bekogeld
    • jij hebt bekogeld
    • hij/zij/het heeft bekogeld
    • wij hebben bekogeld
    • jullie hebben bekogeld
    • zij hebben bekogeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had bekogeld
    • jij had bekogeld
    • hij/zij/het had bekogeld
    • wij hadden bekogeld
    • jullie hadden bekogeld
    • zij hadden bekogeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bekogelen
    • jij zult bekogelen
    • hij/zij/het zal bekogelen
    • wij zullen bekogelen
    • jullie zullen bekogelen
    • zij zullen bekogelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal bekogeld hebben
    • jij zult bekogeld hebben
    • hij/zij/het zal bekogeld hebben
    • wij zullen bekogeld hebben
    • jullie zullen bekogeld hebben
    • zij zullen bekogeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bekogelen
    • jij zou bekogelen
    • hij/zij/het zou bekogelen
    • wij zouden bekogelen
    • jullie zouden bekogelen
    • zij zouden bekogelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben bekogeld
    • jij zou hebben bekogeld
    • hij/zij/het zou hebben bekogeld
    • wij zouden hebben bekogeld
    • jullie zouden hebben bekogeld
    • zij zouden hebben bekogeld
  • Imperatief

    • jij bekogel
    • jullie bekogelt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bekogelen