Vervoeging van berekenen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bereken
    • jij berekent
    • hij/zij/het berekent
    • wij berekenen
    • jullie berekenen
    • zij berekenen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik berekende
    • jij berekende
    • hij/zij/het berekende
    • wij berekenden
    • jullie berekenden
    • zij berekenden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb berekend
    • jij hebt berekend
    • hij/zij/het heeft berekend
    • wij hebben berekend
    • jullie hebben berekend
    • zij hebben berekend
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had berekend
    • jij had berekend
    • hij/zij/het had berekend
    • wij hadden berekend
    • jullie hadden berekend
    • zij hadden berekend
  • Toekomende tijd I

    • ik zal berekenen
    • jij zult berekenen
    • hij/zij/het zal berekenen
    • wij zullen berekenen
    • jullie zullen berekenen
    • zij zullen berekenen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal berekend hebben
    • jij zult berekend hebben
    • hij/zij/het zal berekend hebben
    • wij zullen berekend hebben
    • jullie zullen berekend hebben
    • zij zullen berekend hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou berekenen
    • jij zou berekenen
    • hij/zij/het zou berekenen
    • wij zouden berekenen
    • jullie zouden berekenen
    • zij zouden berekenen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben berekend
    • jij zou hebben berekend
    • hij/zij/het zou hebben berekend
    • wij zouden hebben berekend
    • jullie zouden hebben berekend
    • zij zouden hebben berekend
  • Imperatief

    • jij bereken
    • jullie berekent

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van berekenen