Vervoeging van beschilderen

Onbepaalde wijs (infinitief): beschilderen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik beschilder
    • jij beschildert
    • hij/zij/het beschildert
    • wij beschilderen
    • jullie beschilderen
    • zij beschilderen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik beschilderde
    • jij beschilderde
    • hij/zij/het beschilderde
    • wij beschilderden
    • jullie beschilderden
    • zij beschilderden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb beschilderd
    • jij hebt beschilderd
    • hij/zij/het heeft beschilderd
    • wij hebben beschilderd
    • jullie hebben beschilderd
    • zij hebben beschilderd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had beschilderd
    • jij had beschilderd
    • hij/zij/het had beschilderd
    • wij hadden beschilderd
    • jullie hadden beschilderd
    • zij hadden beschilderd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal beschilderen
    • jij zult beschilderen
    • hij/zij/het zal beschilderen
    • wij zullen beschilderen
    • jullie zullen beschilderen
    • zij zullen beschilderen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal beschilderd hebben
    • jij zult beschilderd hebben
    • hij/zij/het zal beschilderd hebben
    • wij zullen beschilderd hebben
    • jullie zullen beschilderd hebben
    • zij zullen beschilderd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou beschilderen
    • jij zou beschilderen
    • hij/zij/het zou beschilderen
    • wij zouden beschilderen
    • jullie zouden beschilderen
    • zij zouden beschilderen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben beschilderd
    • jij zou hebben beschilderd
    • hij/zij/het zou hebben beschilderd
    • wij zouden hebben beschilderd
    • jullie zouden hebben beschilderd
    • zij zouden hebben beschilderd
  • Imperatief

    • jij beschilder
    • jullie beschildert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van beschilderen