Vervoeging van betrappen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik betrap
    • jij betrapt
    • hij/zij/het betrapt
    • wij betrappen
    • jullie betrappen
    • zij betrappen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik betrapte
    • jij betrapte
    • hij/zij/het betrapte
    • wij betrapten
    • jullie betrapten
    • zij betrapten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb betrapt
    • jij hebt betrapt
    • hij/zij/het heeft betrapt
    • wij hebben betrapt
    • jullie hebben betrapt
    • zij hebben betrapt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had betrapt
    • jij had betrapt
    • hij/zij/het had betrapt
    • wij hadden betrapt
    • jullie hadden betrapt
    • zij hadden betrapt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal betrappen
    • jij zult betrappen
    • hij/zij/het zal betrappen
    • wij zullen betrappen
    • jullie zullen betrappen
    • zij zullen betrappen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal betrapt hebben
    • jij zult betrapt hebben
    • hij/zij/het zal betrapt hebben
    • wij zullen betrapt hebben
    • jullie zullen betrapt hebben
    • zij zullen betrapt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou betrappen
    • jij zou betrappen
    • hij/zij/het zou betrappen
    • wij zouden betrappen
    • jullie zouden betrappen
    • zij zouden betrappen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben betrapt
    • jij zou hebben betrapt
    • hij/zij/het zou hebben betrapt
    • wij zouden hebben betrapt
    • jullie zouden hebben betrapt
    • zij zouden hebben betrapt
  • Imperatief

    • jij betrap
    • jullie betrapt