Vervoeging van betrouwen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik betrouw
    • jij betrouwt
    • hij/zij/het betrouwt
    • wij betrouwen
    • jullie betrouwen
    • zij betrouwen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik betrouwde
    • jij betrouwde
    • hij/zij/het betrouwde
    • wij betrouwden
    • jullie betrouwden
    • zij betrouwden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb betrouwd
    • jij hebt betrouwd
    • hij/zij/het heeft betrouwd
    • wij hebben betrouwd
    • jullie hebben betrouwd
    • zij hebben betrouwd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had betrouwd
    • jij had betrouwd
    • hij/zij/het had betrouwd
    • wij hadden betrouwd
    • jullie hadden betrouwd
    • zij hadden betrouwd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal betrouwen
    • jij zult betrouwen
    • hij/zij/het zal betrouwen
    • wij zullen betrouwen
    • jullie zullen betrouwen
    • zij zullen betrouwen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal betrouwd hebben
    • jij zult betrouwd hebben
    • hij/zij/het zal betrouwd hebben
    • wij zullen betrouwd hebben
    • jullie zullen betrouwd hebben
    • zij zullen betrouwd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou betrouwen
    • jij zou betrouwen
    • hij/zij/het zou betrouwen
    • wij zouden betrouwen
    • jullie zouden betrouwen
    • zij zouden betrouwen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben betrouwd
    • jij zou hebben betrouwd
    • hij/zij/het zou hebben betrouwd
    • wij zouden hebben betrouwd
    • jullie zouden hebben betrouwd
    • zij zouden hebben betrouwd
  • Imperatief

    • jij betrouw
    • jullie betrouwt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van betrouwen