Vervoeging van bezighouden

Onbepaalde wijs (infinitief): bezighouden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik houd bezig
    • jij houdt bezig
    • hij/zij/het houdt bezig
    • wij houden bezig
    • jullie houden bezig
    • zij houden bezig
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik hield bezig
    • jij hield bezig
    • hij/zij/het hield bezig
    • wij hielden bezig
    • jullie hielden bezig
    • zij hielden bezig
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb beziggehouden
    • jij hebt beziggehouden
    • hij/zij/het heeft beziggehouden
    • wij hebben beziggehouden
    • jullie hebben beziggehouden
    • zij hebben beziggehouden
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had beziggehouden
    • jij had beziggehouden
    • hij/zij/het had beziggehouden
    • wij hadden beziggehouden
    • jullie hadden beziggehouden
    • zij hadden beziggehouden
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bezighouden
    • jij zult bezighouden
    • hij/zij/het zal bezighouden
    • wij zullen bezighouden
    • jullie zullen bezighouden
    • zij zullen bezighouden
  • Toekomende tijd II

    • ik zal beziggehouden hebben
    • jij zult beziggehouden hebben
    • hij/zij/het zal beziggehouden hebben
    • wij zullen beziggehouden hebben
    • jullie zullen beziggehouden hebben
    • zij zullen beziggehouden hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bezighouden
    • jij zou bezighouden
    • hij/zij/het zou bezighouden
    • wij zouden bezighouden
    • jullie zouden bezighouden
    • zij zouden bezighouden
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben beziggehouden
    • jij zou hebben beziggehouden
    • hij/zij/het zou hebben beziggehouden
    • wij zouden hebben beziggehouden
    • jullie zouden hebben beziggehouden
    • zij zouden hebben beziggehouden
  • Imperatief

    • jij houd bezig
    • jullie houdt bezig

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van bezighouden