Vervoeging van bijdoen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik doe bij
    • jij doet bij
    • hij/zij/het doet bij
    • wij doen bij
    • jullie doen bij
    • zij doen bij
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik deed bij
    • jij deed bij
    • hij/zij/het deed bij
    • wij deden bij
    • jullie deden bij
    • zij deden bij
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb bijgedaan
    • jij hebt bijgedaan
    • hij/zij/het heeft bijgedaan
    • wij hebben bijgedaan
    • jullie hebben bijgedaan
    • zij hebben bijgedaan
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had bijgedaan
    • jij had bijgedaan
    • hij/zij/het had bijgedaan
    • wij hadden bijgedaan
    • jullie hadden bijgedaan
    • zij hadden bijgedaan
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bijdoen
    • jij zult bijdoen
    • hij/zij/het zal bijdoen
    • wij zullen bijdoen
    • jullie zullen bijdoen
    • zij zullen bijdoen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal bijgedaan hebben
    • jij zult bijgedaan hebben
    • hij/zij/het zal bijgedaan hebben
    • wij zullen bijgedaan hebben
    • jullie zullen bijgedaan hebben
    • zij zullen bijgedaan hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bijdoen
    • jij zou bijdoen
    • hij/zij/het zou bijdoen
    • wij zouden bijdoen
    • jullie zouden bijdoen
    • zij zouden bijdoen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben bijgedaan
    • jij zou hebben bijgedaan
    • hij/zij/het zou hebben bijgedaan
    • wij zouden hebben bijgedaan
    • jullie zouden hebben bijgedaan
    • zij zouden hebben bijgedaan
  • Imperatief

    • jij doe bij
    • jullie doet bij

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bijdoen