Vervoeging van bijstaan

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik sta bij
    • jij staat bij
    • hij/zij/het staat bij
    • wij staan bij
    • jullie staan bij
    • zij staan bij
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik stond bij
    • jij stond bij
    • hij/zij/het stond bij
    • wij stonden bij
    • jullie stonden bij
    • zij stonden bij
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb bijgestaan
    • jij hebt bijgestaan
    • hij/zij/het heeft bijgestaan
    • wij hebben bijgestaan
    • jullie hebben bijgestaan
    • zij hebben bijgestaan
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had bijgestaan
    • jij had bijgestaan
    • hij/zij/het had bijgestaan
    • wij hadden bijgestaan
    • jullie hadden bijgestaan
    • zij hadden bijgestaan
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bijstaan
    • jij zult bijstaan
    • hij/zij/het zal bijstaan
    • wij zullen bijstaan
    • jullie zullen bijstaan
    • zij zullen bijstaan
  • Toekomende tijd II

    • ik zal bijgestaan hebben
    • jij zult bijgestaan hebben
    • hij/zij/het zal bijgestaan hebben
    • wij zullen bijgestaan hebben
    • jullie zullen bijgestaan hebben
    • zij zullen bijgestaan hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bijstaan
    • jij zou bijstaan
    • hij/zij/het zou bijstaan
    • wij zouden bijstaan
    • jullie zouden bijstaan
    • zij zouden bijstaan
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben bijgestaan
    • jij zou hebben bijgestaan
    • hij/zij/het zou hebben bijgestaan
    • wij zouden hebben bijgestaan
    • jullie zouden hebben bijgestaan
    • zij zouden hebben bijgestaan
  • Imperatief

    • jij sta bij
    • jullie staat bij