Vervoeging van binnenbrengen

Onbepaalde wijs (infinitief): binnenbrengen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik breng binnen
    • jij brengt binnen
    • hij/zij/het brengt binnen
    • wij brengen binnen
    • jullie brengen binnen
    • zij brengen binnen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bracht binnen
    • jij bracht binnen
    • hij/zij/het bracht binnen
    • wij brachten binnen
    • jullie brachten binnen
    • zij brachten binnen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb binnengebracht
    • jij hebt binnengebracht
    • hij/zij/het heeft binnengebracht
    • wij hebben binnengebracht
    • jullie hebben binnengebracht
    • zij hebben binnengebracht
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had binnengebracht
    • jij had binnengebracht
    • hij/zij/het had binnengebracht
    • wij hadden binnengebracht
    • jullie hadden binnengebracht
    • zij hadden binnengebracht
  • Toekomende tijd I

    • ik zal binnenbrengen
    • jij zult binnenbrengen
    • hij/zij/het zal binnenbrengen
    • wij zullen binnenbrengen
    • jullie zullen binnenbrengen
    • zij zullen binnenbrengen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal binnengebracht hebben
    • jij zult binnengebracht hebben
    • hij/zij/het zal binnengebracht hebben
    • wij zullen binnengebracht hebben
    • jullie zullen binnengebracht hebben
    • zij zullen binnengebracht hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou binnenbrengen
    • jij zou binnenbrengen
    • hij/zij/het zou binnenbrengen
    • wij zouden binnenbrengen
    • jullie zouden binnenbrengen
    • zij zouden binnenbrengen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben binnengebracht
    • jij zou hebben binnengebracht
    • hij/zij/het zou hebben binnengebracht
    • wij zouden hebben binnengebracht
    • jullie zouden hebben binnengebracht
    • zij zouden hebben binnengebracht
  • Imperatief

    • jij breng binnen
    • jullie brengt binnen

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van binnenbrengen