Vervoeging van binnenloodsen

Onbepaalde wijs (infinitief): binnenloodsen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik loods binnen
    • jij loodst binnen
    • hij/zij/het loodst binnen
    • wij loodsen binnen
    • jullie loodsen binnen
    • zij loodsen binnen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik loodste binnen
    • jij loodste binnen
    • hij/zij/het loodste binnen
    • wij loodsten binnen
    • jullie loodsten binnen
    • zij loodsten binnen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb binnengeloodst
    • jij hebt binnengeloodst
    • hij/zij/het heeft binnengeloodst
    • wij hebben binnengeloodst
    • jullie hebben binnengeloodst
    • zij hebben binnengeloodst
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had binnengeloodst
    • jij had binnengeloodst
    • hij/zij/het had binnengeloodst
    • wij hadden binnengeloodst
    • jullie hadden binnengeloodst
    • zij hadden binnengeloodst
  • Toekomende tijd I

    • ik zal binnenloodsen
    • jij zult binnenloodsen
    • hij/zij/het zal binnenloodsen
    • wij zullen binnenloodsen
    • jullie zullen binnenloodsen
    • zij zullen binnenloodsen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal binnengeloodst hebben
    • jij zult binnengeloodst hebben
    • hij/zij/het zal binnengeloodst hebben
    • wij zullen binnengeloodst hebben
    • jullie zullen binnengeloodst hebben
    • zij zullen binnengeloodst hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou binnenloodsen
    • jij zou binnenloodsen
    • hij/zij/het zou binnenloodsen
    • wij zouden binnenloodsen
    • jullie zouden binnenloodsen
    • zij zouden binnenloodsen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben binnengeloodst
    • jij zou hebben binnengeloodst
    • hij/zij/het zou hebben binnengeloodst
    • wij zouden hebben binnengeloodst
    • jullie zouden hebben binnengeloodst
    • zij zouden hebben binnengeloodst
  • Imperatief

    • jij loods binnen
    • jullie loodst binnen

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van binnenloodsen