Vervoeging van bloedspuwen

Onbepaalde wijs (infinitief): bloedspuwen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik spuw bloed
    • jij spuwt bloed
    • hij/zij/het spuwt bloed
    • wij spuwen bloed
    • jullie spuwen bloed
    • zij spuwen bloed
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik spuwde bloed
    • jij spuwde bloed
    • hij/zij/het spuwde bloed
    • wij spuwden bloed
    • jullie spuwden bloed
    • zij spuwden bloed
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb bloedgespuwd
    • jij hebt bloedgespuwd
    • hij/zij/het heeft bloedgespuwd
    • wij hebben bloedgespuwd
    • jullie hebben bloedgespuwd
    • zij hebben bloedgespuwd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had bloedgespuwd
    • jij had bloedgespuwd
    • hij/zij/het had bloedgespuwd
    • wij hadden bloedgespuwd
    • jullie hadden bloedgespuwd
    • zij hadden bloedgespuwd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bloedspuwen
    • jij zult bloedspuwen
    • hij/zij/het zal bloedspuwen
    • wij zullen bloedspuwen
    • jullie zullen bloedspuwen
    • zij zullen bloedspuwen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal bloedgespuwd hebben
    • jij zult bloedgespuwd hebben
    • hij/zij/het zal bloedgespuwd hebben
    • wij zullen bloedgespuwd hebben
    • jullie zullen bloedgespuwd hebben
    • zij zullen bloedgespuwd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bloedspuwen
    • jij zou bloedspuwen
    • hij/zij/het zou bloedspuwen
    • wij zouden bloedspuwen
    • jullie zouden bloedspuwen
    • zij zouden bloedspuwen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben bloedgespuwd
    • jij zou hebben bloedgespuwd
    • hij/zij/het zou hebben bloedgespuwd
    • wij zouden hebben bloedgespuwd
    • jullie zouden hebben bloedgespuwd
    • zij zouden hebben bloedgespuwd
  • Imperatief

    • jij spuw bloed
    • jullie spuwt bloed