Vervoeging van blootleggen

Onbepaalde wijs (infinitief): blootleggen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik leg bloot
    • jij legt bloot
    • hij/zij/het legt bloot
    • wij leggen bloot
    • jullie leggen bloot
    • zij leggen bloot
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik legde bloot
    • jij legde bloot
    • hij/zij/het legde bloot
    • wij legden bloot
    • jullie legden bloot
    • zij legden bloot
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb blootgelegd
    • jij hebt blootgelegd
    • hij/zij/het heeft blootgelegd
    • wij hebben blootgelegd
    • jullie hebben blootgelegd
    • zij hebben blootgelegd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had blootgelegd
    • jij had blootgelegd
    • hij/zij/het had blootgelegd
    • wij hadden blootgelegd
    • jullie hadden blootgelegd
    • zij hadden blootgelegd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal blootleggen
    • jij zult blootleggen
    • hij/zij/het zal blootleggen
    • wij zullen blootleggen
    • jullie zullen blootleggen
    • zij zullen blootleggen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal blootgelegd hebben
    • jij zult blootgelegd hebben
    • hij/zij/het zal blootgelegd hebben
    • wij zullen blootgelegd hebben
    • jullie zullen blootgelegd hebben
    • zij zullen blootgelegd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou blootleggen
    • jij zou blootleggen
    • hij/zij/het zou blootleggen
    • wij zouden blootleggen
    • jullie zouden blootleggen
    • zij zouden blootleggen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben blootgelegd
    • jij zou hebben blootgelegd
    • hij/zij/het zou hebben blootgelegd
    • wij zouden hebben blootgelegd
    • jullie zouden hebben blootgelegd
    • zij zouden hebben blootgelegd
  • Imperatief

    • jij leg bloot
    • jullie legt bloot

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van blootleggen