Vervoeging van boekweiten

Onbepaalde wijs (infinitief): boekweiten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik boekweit
    • jij boekweit
    • hij/zij/het boekweit
    • wij boekweiten
    • jullie boekweiten
    • zij boekweiten
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik boekweitte
    • jij boekweitte
    • hij/zij/het boekweitte
    • wij boekweitten
    • jullie boekweitten
    • zij boekweitten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geboekweit
    • jij hebt geboekweit
    • hij/zij/het heeft geboekweit
    • wij hebben geboekweit
    • jullie hebben geboekweit
    • zij hebben geboekweit
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geboekweit
    • jij had geboekweit
    • hij/zij/het had geboekweit
    • wij hadden geboekweit
    • jullie hadden geboekweit
    • zij hadden geboekweit
  • Toekomende tijd I

    • ik zal boekweiten
    • jij zult boekweiten
    • hij/zij/het zal boekweiten
    • wij zullen boekweiten
    • jullie zullen boekweiten
    • zij zullen boekweiten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geboekweit hebben
    • jij zult geboekweit hebben
    • hij/zij/het zal geboekweit hebben
    • wij zullen geboekweit hebben
    • jullie zullen geboekweit hebben
    • zij zullen geboekweit hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou boekweiten
    • jij zou boekweiten
    • hij/zij/het zou boekweiten
    • wij zouden boekweiten
    • jullie zouden boekweiten
    • zij zouden boekweiten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geboekweit
    • jij zou hebben geboekweit
    • hij/zij/het zou hebben geboekweit
    • wij zouden hebben geboekweit
    • jullie zouden hebben geboekweit
    • zij zouden hebben geboekweit
  • Imperatief

    • jij boekweit
    • jullie boekweit