Vervoeging van bolwerken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bolwerk
    • jij bolwerkt
    • hij/zij/het bolwerkt
    • wij bolwerken
    • jullie bolwerken
    • zij bolwerken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bolwerkte
    • jij bolwerkte
    • hij/zij/het bolwerkte
    • wij bolwerkten
    • jullie bolwerkten
    • zij bolwerkten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gebolwerkt
    • jij hebt gebolwerkt
    • hij/zij/het heeft gebolwerkt
    • wij hebben gebolwerkt
    • jullie hebben gebolwerkt
    • zij hebben gebolwerkt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gebolwerkt
    • jij had gebolwerkt
    • hij/zij/het had gebolwerkt
    • wij hadden gebolwerkt
    • jullie hadden gebolwerkt
    • zij hadden gebolwerkt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal bolwerken
    • jij zult bolwerken
    • hij/zij/het zal bolwerken
    • wij zullen bolwerken
    • jullie zullen bolwerken
    • zij zullen bolwerken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gebolwerkt hebben
    • jij zult gebolwerkt hebben
    • hij/zij/het zal gebolwerkt hebben
    • wij zullen gebolwerkt hebben
    • jullie zullen gebolwerkt hebben
    • zij zullen gebolwerkt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou bolwerken
    • jij zou bolwerken
    • hij/zij/het zou bolwerken
    • wij zouden bolwerken
    • jullie zouden bolwerken
    • zij zouden bolwerken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gebolwerkt
    • jij zou hebben gebolwerkt
    • hij/zij/het zou hebben gebolwerkt
    • wij zouden hebben gebolwerkt
    • jullie zouden hebben gebolwerkt
    • zij zouden hebben gebolwerkt
  • Imperatief

    • jij bolwerk
    • jullie bolwerkt