Vervoeging van bouderen
Onbepaalde wijs (infinitief): bouderen
				
				Er is helaas geen Franse vertaling gevonden.
- Onvoltooid tegenwoordige tijd- ik boudeer
- jij boudeert
- hij/zij/het boudeert
- wij bouderen
- jullie bouderen
- zij bouderen
 
- Onvoltooid verleden tijd- ik boudeerde
- jij boudeerde
- hij/zij/het boudeerde
- wij boudeerden
- jullie boudeerden
- zij boudeerden
 
- Voltooid tegenwoordige tijd- ik heb geboudeerd
- jij hebt geboudeerd
- hij/zij/het heeft geboudeerd
- wij hebben geboudeerd
- jullie hebben geboudeerd
- zij hebben geboudeerd
 
- Voltooid verleden tijd- ik had geboudeerd
- jij had geboudeerd
- hij/zij/het had geboudeerd
- wij hadden geboudeerd
- jullie hadden geboudeerd
- zij hadden geboudeerd
 
- Toekomende tijd I- ik zal bouderen
- jij zult bouderen
- hij/zij/het zal bouderen
- wij zullen bouderen
- jullie zullen bouderen
- zij zullen bouderen
 
- Toekomende tijd II- ik zal geboudeerd hebben
- jij zult geboudeerd hebben
- hij/zij/het zal geboudeerd hebben
- wij zullen geboudeerd hebben
- jullie zullen geboudeerd hebben
- zij zullen geboudeerd hebben
 
- Conditionalis I- ik zou bouderen
- jij zou bouderen
- hij/zij/het zou bouderen
- wij zouden bouderen
- jullie zouden bouderen
- zij zouden bouderen
 
- Conditionalis II- ik zou hebben geboudeerd
- jij zou hebben geboudeerd
- hij/zij/het zou hebben geboudeerd
- wij zouden hebben geboudeerd
- jullie zouden hebben geboudeerd
- zij zouden hebben geboudeerd
 
- Imperatief- jij boudeer
- jullie boudeert